Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift was een halve eeuw lang het toonaangevende blad voor bellettrie en beschouwingen over literatuur, beeldende kunst en, in de beginjaren, populaire wetenschap.
Zeer veel later bekende dichters en schrijvers hebben in het blad gedebuteerd. Het werk van alle talentvolle Nederlandse schilders, beeldhouwers en architecten is in Elsevier's Geïllustreerd
Maandschrift besproken. Het bevatte talrijke bijdragen van grote namen als Louis Couperus, A. Roland Holst, Jan van Nijlen, Ina Boudier-Bakker, Carry van Bruggen, Lodewijk van Deyssel, Jan de
Hartog, J. Slauerhoff, Cornelis Veth, P.C. Boutens en H. Marsman. Het eerste nummer verscheen in januari 1891 en was gemodelleerd naar bladen als het Amerikaanse Harper's Monthly. Vanaf 1940,
jaargang 50, werd de naam gewijzigd in Elsevier's Maandschrift. Na de inval van de Duitse bezetter in 1940 stopte de verschijning van het blad; het laatste nummer dateert van december 1940. Bron:
Elsevier
1914.07.01 Elsevier Jaargang 24, Deel 48, 1914 juli-december
1917.10.16 De Meubel-Industrie N°8, p.90-91
1918.09 Onze Kunst N°9 p.77-83
Levende Kunst was een tijdschrift gewijd aan bouwen en sierkunst. Het werd in 1918 opgericht.
1918.09.01 Levende Kunst N° 9 p.167-186
1923.08.25 Opgang N°132 p.834-844
1925.08.29 Woning-Inrichting No. 5 p.115-117
1929.12.21 Onze Gids No. 24 p.283-284
De ”zakelijke richting" kreeg een platform op 29 september 1900 met de kunsthandel in Den Haag van Hendrik Peters Berlage (1856-1934) en Jacob Pieter van den bosch (1868-1948) Zij probeerde meubelen op de markt te brengen met een sobere vormgeving. De brug was gemaakt tussen de ART NOUVEAU en de “ MODERNE” strakke vormgeving van de ontwerpers van het BAUHAUS. Zuivere meetkundige vormen werden daar de basis van de vormgeving. Ook in Nederland maakte men ontwerpen gebaseerd op wiskundige grondslag. Door het toepassen van kostbare houtsoorten en de sobere detaillering van de versieringen lijken de meubelen soms de opvolgers van de burgerlijke Louis Philip meubelen uit Frankrijk of van de Duitse Biedermeier meubelen. Alle neo-stijlen uit de 19de eeuw werden verbannen uit Het BINNENHUIS dat opgezet was als een coöperatie. Men wilde betaalbare, goed gevormde meubelen en voorwerpen op de markt brengen voor de arbeidende klasse. Ze wilden het volk als het ware opvoeden, want die kochten, als ze er geld voor hadden, meubelen en decoratie voorzien van nutteloze tierelantijnen en uitgevoerd in alle bekende neo-stijlen. De doelstellingen werden niet gehaald . De kostbare houtsoorten en de handenarbeid was te duur met als gevolg dat de meubelen terecht kwamen in de interieurs van een welgestelde progressieve elite zoals de families Kroller-Muller in Otterloo,(Berlage 1915) Philips in Eindhoven ( Dreesen 1922 ) Van Buren ( Dreesen in 1925) en Stoclet in Brussel. Om toch hun doel te bereiken begon men meubelen te ontwerpen in twee categorieën, de eenvoudige meestal uit eikenhout, de overige uit mahonie, palissander of andere duurdere houtsoorten. Maar de eenvoudige vormgeving sloeg ook niet aan bij de middenklassen die bleef kiezen voor de neo-stijlen omdat die meubelen een gevoel van uiterlijke schijn en welstand vertegenwwoordigden. Berlage zal tot aan zijn dood in 1934 blijven werken voor het BINNENHUIS. In 1918 komt er om de veertien dagen in Den Haag een vakblad op de markt met dezelfde naam BINNENHUIS uitgegeven door Moorman’s periodieke pers. De ondertitel luid 14-DAAGSCH VAKBLAD NIEUWE UITGAVE van” WONINGINRICHTING”. In het nr. 25 van 5 december 1929 vinden we een artikel met foto’s onder de titel “HET WERK VAN HARRY DREESEN”.In 1933 staat zijn werk op de voorpagina.
Het creëren van een behaaglijke sfeer was een belangrijk onderdeel in de door Berlage, Van den Bosch en Dreesen ontworpen interieurs. Dat deden zij onder meer door gezellige zitjes of door een rustbank met hoge, rechte rugleuning tegen de wand te plaatsen. Na 1915 worden de meubelen van de Haagse school strakker en minder monumentaal. De laatste ornamenten verdwijnen. De deur voor de vormgeving van de STIJLBEWEGING staat open.
1927.11.10 Binnenhuis N°23 p.374
1929.12.05 Binnenhuis p. 292-295
1933.05.18 Binnenhuis p. 73
1930.11.13 Het Landhuis p. 984-988
Het Landhuis n°4 - 17 Februari 1932
Coverfoto: Toiletspiegel met kastjes Cuba mahonie met bumbino, grepen en plint in ebbenhout. Ontwerp: H. Dreesen
1932.02.17 Het Landhuis p. 136-139
1933.05.10 Het Landhuis p. 353
1933.06.28 Het Landhuis No.12 p. 480-481
1935.02.27 Het Landhuis N°4 p 121
1935.06.12 Het Landhuis N°11 p. 372
1936.10.28 Het Landhuis No.20 p. 704
1939.05 Het Landhuis N°5 p. -
1940.05 Het Landhuis NO 5
1933.04 Kunst N°4 p. 95 - 110
De Nederlandsche Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst (V.A.N.K.) is een Nederlandse vereniging, opgericht in 1904. Hierin verenigden zich de kunstnijveraars van Nederland die vóór
die tijd aangesloten waren geweest bij schilders- of architectenverenigingen. De doelstelling was de ontwikkeling der ambachts- en nijverheidskunst te bevorderen en de belangen van de beoefenaars
van die kunst te behartigen. De Vereniging ontbond zich in 1941 om het door de bezetter verplichte lidmaatschap van de Kultuurkamer te ontlopen. De jaarboeken, die deze vereniging sedert
1919 tot en met 1931 met steun van het in 1917 opgerichte Ministerie van Kunsten en Wetenschappen uitgaf, zijn een bron voor de bestudering van de toegepaste kunsten in die jaren. Bron:
Wikipedia
Orgaan V.A.N.K, Oktober 1924 - N° 3/4
Hierin bevind zich de oproep tot deelname aan de internationale tentoonstelling te Parijs 1925
1924.10 Orgaan N°3/4 Hierin bevind zich de oproep tot deelname aan de internationale
tentoonstelling te Parijs 1925
Orgaan V.A.N.K, Juni 1925 - N° 2/3
Hierin wordt informeert van welke kunstenaars werken in het Nederlands pavilioen in Parijs 1925 tentoongestelld worden.
1925.06 Orgaan N°2/3 p.18-19
Orgaan V.A.N.K, December 1925 - N° 4
Hierin wordt informeert dat H. Dreesen stemgerechtigd lid geworden is en op de tentoonstelling in Parijs een zilvermedaille in de categorie interier- en meubelkunst gewonnen heeft.
1925.12 Orgaan N°4 p. 22, 24-25
1935.07 Favoriet No. 5 p. 375-382